De gele kamille (Anthemis tinctoria) behoort tot het geslacht schubkamille (Anthemis), een geslacht dat tot de composietenfamilie (Asteraceae) behoort. De soort komt van nature voor in Europa en West-Azië. Het is een tweejarige plant.

Het geslacht schubkamille onderscheidt zich van het geslacht kamille (Matricaria), doordat bij schubkamille stroschubjes in het bloemhoofdje voorkomen. Dit zijn de vliesjes die zich tussen de verschillende buisbloempjes bevinden. De botanische naam Anthemis is afgeleid van anthemon dat bloem betekent.

Gele kamille komt voor op open, droge grond langs spoorwegen en op zandvlakten. De soort is van nature zeer zeldzaam in Zuid-Limburg en zeldzaam in stadsgebieden, maar komt elders voor als adventiefsoort of ingezaaid.

De plant wordt 30–60 cm hoog en heeft enkel veerdelige bladeren met gelobde tot diep ingesneden slippen. Gele kamille bloeit van juni tot september met gele lintbloemen. De bloemhoofdjesbodem is halfbolvormig en na de bloei niet verlengd. De vrucht is een samengedrukt vierkantig nootje met scherpe vleugelranden. Het vruchtpluis (pappus) is zeer kort en kroontjesachtig.

Gele kamille levert een heldergele en olijfgroene verfstof.

Gele kamille is waardplant voor de vlinders Isophrictis anthemidella en kamillevlinder.

(tekst: , foto: Darkone, Wikimedia Commons)