De groene naaldaar (Setaria viridis) is een sterk uitstoelende, eenjarige plant die behoort tot de grassenfamilie (Poaceae). De plant komt van nature voor in Eurazië.

De plant wordt 20-150 cm hoog en heeft rechtopstaande, onder de bloeiwijze geribbelde stengels met op de ribben kleine stekeltjes. Het blad is kaal en heeft een gewimperd tongetje (ligula). De onderkant van het blad voelt door de kleine tandjes ruw aan. De bladschede is alleen bovenaan langs de rand kort behaard.

De groene naaldaar bloeit van juli tot september. De bloeiwijze is een 7-10 mm dikke aarpluim met 1,8-2,5 mm lange aartjes. Het onderste kelkkafje is veel korter dan het bovenste. Het bruinige, onderste kroonkafje (lemma) van de vruchtbare bloem is glad of dwars gerimpeld en wordt geheel of gedeeltelijk bedekt door het bovenste kelkkafje. Het bovenste kroonkafje (palea) van de onvruchtbare bloem is half zo lang als het onderste kroonkafje. Onderaan het aartje zitten 1 tot 3, 5 mm lange, groene of paarsrode borstels met naar boven gerichte tandjes, waardoor ze bij het opstrijken niet haken. De 0,9 mm lange helmhokjes zijn donkerpurper en de stempels zijn purper.

De vrucht is een 2 mm lange graanvrucht en valt met het gehele aartje tegelijk af.

De plant komt voor op droge zandgrond op akkerland, moestuinen en wegranden.

De groene naaldaar wordt beschouwd als de wilde voorouder van de gedomesticeerde trosgierst (Setaria italica).

(tekst: , foto: Rasbak, Wikimedia Commons)