De heggenrank (Bryonia dioica) is een plant uit de komkommerfamilie (Cucurbitaceae). Het is een tweehuizige plant die voorkomt in heggen, kreupelhout, boomgaarden en ruigten op droge, kalkrijke grond.

De lange, dunne stengels ontspringen uit een knolvormige wortelstok. Ze klimmen met behulp van hechtranken tot een hoogte van wel 4 m. De ranken rollen spiraalvormig op en bevestigen de plant stevig aan de steun.

Het blad is harig en drie- tot vijflobbig. Het blad heeft de vorm van een ei en heeft een hartvormige voet. De onvertakte hechtranken ontspringen vlak bij de bladstelen.

De heggenrank bloeit van mei tot september. De mannelijke bloemen zijn groter dan de vrouwelijke. De bloem is geelachtig wit. De bloem van de mannelijke bloem is 1,2-1,8 cm groot. De vrouwelijke bloem is 1-1,2 cm groot. Op de heggenrank vliegt een zandbijtje: de heggenrankbij (Andrena florea), een solitaire bij. De larve van het heggenranklieveheersbeestje (Epilachna argus) voedt zich met het bladgroen van de plant. De vrucht is een rode bes met drie tot zes zaden. Deze bessen zijn giftig.

Men kweekt de witte heggenrank ook wel met tweeslachtige bloemen. De bloemkroon is dan geelgroen en de bessen zwart.

De heggenrank is een kensoort voor de klasse van de doornstruwelen (Rhamno-Prunetea).

Heggenrank werd ook gebruikt als heksenkruid. Het zou reuma kunnen genezen door de wortel te vullen met bloed van de patiënt en te begraven op een geheime plek. De wortel werd vaak stiekem verkocht als alruin, waaraan grote toverkracht werd toegeschreven.

In vroegere tijden droegen meisjes in Duitsland schijfjes van de wortel in hun schoenen bij feestelijke gelegenheden. Op deze manier zouden ze naar de juiste man worden geleid.

Etruskische priesters omringden hun huizen met een heg van witte heggenrank omdat die plant volgens hen blikseminslag zou voorkomen.

(tekst: )