De vlinderstruik (Buddleja davidii) is een plant uit de helmkruidfamilie. In Europa is de soort vooral als tuinplant in gebruik, maar de plant komt ook verwilderd voor. De struik kan enige maar geen zeer strenge vorst verdragen, bij circa -15 °C kan de plant sterven.

De plant wordt vlinderstruik genoemd omdat hij veel vlinders aantrekt. Een andere benaming is herfstsering, omdat de bloeiwijze op die van de seringen lijkt. De plant bloeit met langwerpige bloeiwijzen van juli tot september. De bloemen van de wilde soort zijn lichtpaars, maar kwekers hebben ook donkerpaarse, roze en witte cultivars ontwikkeld. Geelbloeiende vlinderstruiken in Nederlandse tuinen behoren meestal tot Buddleja × weyerana, een hybride waarvan de vlinderstruik een van de kruisingsouders is. Deze is matig winterhard. De meeste vlinderstruiken zijn bladverliezend maar er zijn ook groenblijvende soorten. De struik kan zo'n drie meter hoog worden.

De geslachtsnaam Buddleja is afgeleid van de Engelse botanicus Adam Buddle. De soortaanduiding davidii verwijst naar pater Armand David. De naam wordt soms als Buddleia gespeld, maar de versie met de j is de correcte (oudste) naam. De plant komt van origine waarschijnlijk uit China.

De onderzijde van de struik verhout en verhoute delen geven geen bloemen, de struik moet daarom jaarlijks of eens per twee jaar gesnoeid worden. De belangrijkste snoei gebeurt in het voorjaar na de vorstperiode (in april), de vlinderstruik wordt het best gesnoeid tot zo'n 50 cm boven de grond. Als het warmer wordt, vormen zich vanuit de knopen nieuwe takken die later in het jaar bloemen zullen dragen. De snoei bevordert de conditie van de vlinderstruik en zorgt dat de plant niet te groot wordt. Een tweede moment om - naar keuze - de plant te snoeien, is na de bloei. Deze snoei is minder diep dan de voorjaarssnoei, en dient vooral om bruin geworden bloemen te verwijderen, en om het uitzaaien te voorkomen. Het is wel goed om flink wat takken op de plant te laten staan, omdat deze de plant tegen de vorst beschermen. Als de plant niet gesnoeid wordt, zal de struik binnen enkele jaren verhouten en alleen hoog bloeien. De oude takken raken bovendien vaak beschadigd door vorst, en vormen dan een invalspoort voor verwelkingsziekten.

Het vermeerderen van de vlinderstruik gaat door middel van stekken of zaaien. De struik produceert veel zaad, maar de planten die hieruit groeien lijken zelden op de moederplant. Stekken is eenvoudig en geeft wel identieke jonge planten. Steek de toppen van afgeknipte takken (na de snoei) in het voorjaar in vochtige aarde, deze toppen moeten ongeveer 20 cm lang zijn. De stekgrond is niet zozeer van belang, al zullen de stekken in luchtige en enigszins vocht vasthoudende grond sneller aanslaan. Geef indien nodig af en toe water om verdroging van de grond rondom de stekjes te voorkomen (niet te veel). De takken wortelen makkelijk, in de meeste gevallen zal 95% van de stekjes aanslaan en na ca. 6 weken nieuwe bladgroei vertonen. Waarschijnlijk zal een gewortelde stek nog hetzelfde jaar stevige takken met bloemen ontwikkelen. Stekpoeder bevordert de beworteling maar is niet echt nodig. Stekken kan ook in de zomer door een tak vlak onder twee bladogen af te knippen, de tak wordt met de bladogen in de natte grond gestoken. Ook nu voldoet luchtige humusrijke grond.

De struik kan vrij goed tegen zeewind en kan daarom een uitkomst zijn voor mensen die niet ver van de kust wonen.

Buddleja heeft bloemen die speciaal gebouwd zijn op bestuiving door vlinders. De bloembuis is lang en smal, waardoor alleen insecten met een lange tong bij de nectar kunnen. De struik heeft nog een aanpassing aan insectenbestuiving: van een onbestoven bloem is het hartje geel, en daarmee goed zichtbaar voor insecten. Na bestuiving wordt het rood, een kleur die insecten slecht zien.

In Nederland worden vlinderstruiken vooral bezocht door algemeen voorkomende dagvlinders, zoals Atalanta, Witjes, Kleine Vos, Distelvlinder en Gehakkelde Aurelia. De struik is zeer waardevol als voedselbron voor deze typische tuinvlinders, maar helpt weinig bij het redden van zeldzame vlindersoorten in Nederland. Deze komen niet op Buddleja af als vlinder, en ook hun rupsen hebben andere waardplanten nodig.

Wie graag veel vlinders wil zien op een vlinderstruik, kan het beste kijken aan het eind van de ochtend op een zomerdag met zonnig weer en weinig wind. Als het erg droog is, kan het helpen om de struik een half uur tevoren water te geven. Dit stimuleert de nectarproductie, en dat ruiken vlinders. Om wekenlang te kunnen genieten van vlinders is het aan te raden om een vroegbloeiende en een laatbloeiende Buddleja te planten. Of plant twee planten van dezelfde cultivar, waarvan de ene wel, en de andere niet teruggesnoeid wordt in het voorjaar. Dat scheelt ongeveer 3 weken in de bloeitijd. Door het jaar erna juist de andere plant te snoeien worden beide struiken niet te groot.

(tekst: , foto: TeunSpaans, Wikimedia Commons)