De Amerikaanse vogelkers of bospest (Prunus serotina) is een plant uit de rozenfamilie (Rosaceae). De soort is in Nederland en België geïntroduceerd en vanaf de jaren twintig van de twintigste eeuw als vulhout in de bossen aangeplant.

De struik treedt vaak plaagvormend op in storingssituaties, zoals op kapvlaktes, waar door mineralisatie van het strooisel en de humus, gevormd door afgevallen bladeren en dode takken, stikstof in de bodem vrijkomt. Daarnaast komt jaarlijks een hoeveelheid stikstof afkomstig van het verkeer en de landbouw in de meer natuurlijke systemen, zoals natuurbossen en duinen, terecht, waardoor de Amerikaanse vogelkers zich hier vestigt en zelfs tot een boom van 20 m hoog kan uitgroeien.

De Amerikaanse vogelkers bloeit van eind mei tot en met juni met witte bloemen. De bloemen zitten in trossen. De bessen hebben aan de voet een vastzittend kroontje, dat gevormd wordt door de achtergebleven kelkbuis. De vrucht is een 1 cm grote steenvrucht met een 6-7 mm grote pit.

De kleine bessen zijn eetbaar. Deze worden Amerikaanse kers genoemd. Ze zijn enkel smakelijk wanneer ze rijp zijn; dan is de kleur zeer donkerrood, bijna zwart.
Amerikaanse kersen zijn uit de hand eetbaar, weliswaar met een enigszins bittere smaak, maar zeer dorstlessend.
Men kan er onder meer jam en sap van maken.

Er wordt wel vermeld dat Amerikaanse vogelkers giftig is. Wat hier bedoeld wordt is dat het blad en de pit inderdaad giftig zijn, wat bij gewone kersen eveneens het geval is. Het is dus sterk af te raden kersenpitten door te slikken. Bij geiten wordt na opname zelfs blauwzuur (waterstofcyanide, HCN) gevormd, wat zeer giftig is. Stikstofbemesting, droogte, vorst en bespuiting verhogen het gifstofgehalte. Verlept loof is daarom zeer gevaarlijk.

De Amerikaanse vogelkers werd in de jaren twintig als zogeheten 'vulhout' in naaldhoutaanplantingen toegepast. De struik zou de humus verbeteren en dwingt door de schaduwwerking de dennen tot hoogtegroei. Begin jaren vijftig viel het Staatsbosbeheer echter op, dat de Amerikaanse vogelkers plaagvorming vertoonde; waar de struik was aangeplant zaaide hij zich al te voorspoedig uit. <br />Staatsbosbeheer, spoedig nagevolgd door andere natuurbeheerders, besloot om niet meer aan te planten, maar de soort voortaan te bestrijden. Daarbij werd gebruikgemaakt van chemische bestrijding, onder andere 2,4,5-T-ester, dat echter in 1978 werd verboden. Het middel glyfosaat, merknaam Roundup, kwam daarna steeds meer in gebruik. In de jaren zestig en zeventig werd ook de bestrijding door vrijwilligers populair. Studenten in de groentijd, scholieren op kamp, en volwassen kampeerders spitten op aanwijzing van de boswachter in de zomermaanden prunus uit.

Bestrijdingscampagnes namen begin jaren tachtig af, wellicht onder invloed van de natuurbeschermingsstroming die een grotere spontaniteit in de natuur voorstond. Pas in de laatste jaren wordt weer opnieuw actief bestreden, nu zeker ook gehoor gevend aan het Biodiversiteitsverdrag dat, sinds oktober 1995, bestrijding van verdringende exoten voorschrijft. Ook de instandhoudingseis van de EU-Habitatrichtlijn verplicht impliciet tot bestrijding.

Bosbouwers en natuurbeheerders doen weliswaar al vele decennia pogingen om de Amerikaanse vogelkers uit te roeien, blijvend resultaat geeft dit veelal niet. Oorzaak is dat de 'prunusbestrijding' niet altijd consequent wordt volgehouden, of omdat er in nabijgelegen bossen,natuurterreinen of tuinen, geen bestrijding plaatsheeft. Infectie door zaadverspreiding, door vogels of vossen, vanuit deze gebieden is dan vroeg of laat een feit.

De Amerikaanse vogelkers zal als uitheemse soort vermoedelijk altijd wel onderdeel van onze natuur blijven, maar regionaal, en zeker lokaal, kunnen goede resultaten geboekt worden, indien de bestrijding maar terreindekkend is en gedurende enige jaren consequent wordt volgehouden. De beste kansen liggen in die natuurgebieden die meer of minder geïsoleerd in het landschap liggen, zoals de duinen aan de Noordzeekust.

Door zijn vermogen zich in korte tijd uit te breiden wordt de invasieve soort in de volksmond wel Bospest genoemd. De struik is taai en is in staat zich snel van beschadigingen te herstellen. Het afzagen van de struiken zonder verdere behandeling leidt ertoe dat de struik weer snel uitloopt; na één groeiseizoen reiken de vele loten anderhalf tot wel twee meter hoog. Bovendien treedt er na het verwijderen van de struik veel licht tot de bodem toe waardoor de vele, opgehoopte zaden in de bodem ontkiemen en er soms een groen tapijt van zaailingen ligt. Het gevolg is dat als de bestrijding van de struiken niet strikt wordt volgehouden de soort zich snel uitbreidt. De stobbe van de struik wordt na te zijn omgezaagd ingesmeerd met glyfosaat merknaam RoundUp. Het middel dringt in de wortels door en doodt deze. Vereniging Natuurmonumenten maakt er sinds 2004 succesvol gebruik van in onder andere landgoed Duin en Kruidberg en Koningshof waar complete woekers worden aangepakt. Ook hier spelen de opkomende zaailingen echter parten, men heeft er geen goed antwoord op. Gehoopt wordt dat herten en koeien deze opslag aanvreten.

Geprobeerd is de struiken te bestrijden door ze te besmetten met Loodglansschimmel; deze bestrijdingswijze is echter moeilijk toepasbaar en een gevaar voor de fruitteelt elders. Tegenwoordig wordt Amerikaanse vogelkers wel bestreden door de groeiplaatsen te laten begrazen door geiten. Vooral van de Nederlandse landgeit is bekend dat deze de Amerikaanse vogelkers effectief kan bestrijden als de percelen over een aantal jaren onafgebroken door geiten worden begraasd.

Ook dienen er genoeg dieren per hectare aanwezig te zijn voor een succesvolle intensieve prunusbestrijding. In het zuidelijk deel van de Amsterdamse Waterleidingduinen (AWD) grazen sinds de jaren negentig op 110 hectare Drentse heideschapen (deelgebied Paardekerkhof). De schapen zijn zeer effectief gebleken in het opruimen van de 'prunus'. Op een nieuw, aangrenzend begrazingsproject van 115 hectare, de Westhoek, lopen sinds voorjaar 2004 dertig koeien en 100 schapen. De uitlopers van de hier afgezaagde en afgevoerde struiken en bomen (dit laatste wordt gedaan ter wille van de verschraling) houden de schapen dermate kort, dat de stobben binnen een paar jaar afsterven. Schapen lukt het echter niet de dichte Duindoornstruwelen binnen te dringen, wel knabbelen ze alles aan prunus tot net even in de struiken af. Koeien banen zich soms een weg door de Duindoorns, op de voet gevolgd door het schaap. De koeien knakken tot vier meter hoge takken naar beneden om. Aldus kunnen zelfs hoge prunusstruiken door de combinatie van koe en schaap bestreden worden. Toch is het de vraag of alle dichte Duindoorstruwelen op deze manier aan de beurt komen.
De prunus is voor zowel schaap als rund preferent (voorkeur-) voedsel.
Koeien alléén ruimen wel de middelhoge en de kleine struiken op, maar zijn niet in staat om bij kleine zaailingen te komen die verscholen gaan tussen de Duindoorns (tenzij deze struiken vertrapt worden, wat dus incidenteel gebeurt). Een voorbeeld van bestrijding in de duinen met alleen koeien is het 36 hectare grote Eiland van Rolvers in de AWD, waar jaarrond acht runderen lopen. De prunus verdwijnt er niet helemaal, ook niet doordat er overal nog grote bomen staan die zaden blijven verspreiden.

Waar de duinen nog slechts in lichte mate geïnfecteerd zijn door de Amerikaanse vogelkers, daar kunnen ze binnen korte tijd over honderden hectare door één man algeheel handmatig bestreden worden. Wacht men echter enige jaren, dan zullen overal flinke haarden optreden. Dan helpt enkel nog intensieve begrazing of chemische bestrijdingsmiddelen. Handmatige bestrijding houdt in dat de prunus zomers wordt omgezaagd, waarna zeker drie keer in het groeiseizoen het opkomende nieuwe lot moet worden afgezet. Effectiever is het ringen van de (grotere) struik, waardoor op den duur de wortels afsterven. Ook dan dienen echter de loten, die zich nu onder de ring vormen, te worden weggehakt. Oudere, grote bomen die in het bos staan sterven af zonder dat de loten onder de ring nog in staat zijn de struik te laten overleven. Kleine struiken moeten liefst altijd met schop uitgestoken worden, dat kan het hele jaar door.

Tegen het in de winter omzagen moet gewaarschuwd worden. Alle reserves zitten dan nog in de wortels. Vele malen (tot wel tien keer toe) moet er worden teruggekeerd om te ontloten eer de struik afsterft. Rond eind mei is het zetmeelgehalte in de wortels het laagst, 70 procent lager dan in de winter. Ingevolge de Flora- en faunawet met het oog op broedende vogels mag dan evenwel in de meeste gevallen niet worden gewerkt in de natuur. In juli en begin augustus bedraagt genoemd gehalte 50 procent. Een goede en milieuvriendelijke bestrijding van ook kleinere struiken is het rondom verwijderen van de bast inclusief de cambiumlaag. Hierdoor wordt het transport van de assimilatieproducten van de bladeren naar de wortels onderbroken en raken de wortels binnen enige jaren uitgeput, de struik sterft af.
Onder de aldus geringde struik ontstaat nieuwe loten, deze dienen wel te worden verwijderd.

In maart 2012 werd bekend dat de appelspintkever (Scolytus mali) mogelijk de Amerikaanse vogelkers als waardplant gebruikt en zo kan bijdragen aan de bestrijding ervan.

(tekst: )