De gewone braam (Rubus fruticosus) of bosbraam is een in Nederland en Vlaanderen algemeen voorkomende struik uit de rozenfamilie (Rosaceae).

De bladeren overlappen elkaar niet aan de randen. De steeltjes van de basale blaadjes van een vijftallig blad zijn tot 8 mm lang. De bladeren blijven tot laat in de herfst of het begin van de winter aan de plant. De onderzijde van de bladeren is bedekt met stekels.
De stengel is niet of nauwelijks berijpt en met sterke stekels bezet. De plant klimt 1,5-3 m hoog.

De bloemen zijn wit of roze en groeien in juli en augustus aan de plant. De kelkbladen zijn niet toegespitst. De kroonblaadjes zijn vaak iets elliptisch van vorm.

De vruchten zijn donkerblauw of blauwrood en verschijnen in augustus en september. De vrucht bestaat uit een verzameling steenvruchtjes, de deelvruchtjes zijn alle goed ontwikkeld. Ze groeien alleen aan tweejarige stengels.

Bramen worden overal aangetroffen op lichtzure tot zure grond. Bramen groeien op voedselarme grond, maar ook op omgewerkte voedselrijke grond. De soort prefereert een stikstofrijke grond. Oorspronkelijk kwam de soort hierdoor vooral voor op open, zonnige plaatsen in beuken- en berkenbossen. Men treft de soort ook aan bij boszomen, langs wegranden en langs muren. Tegenwoordig is de gewone braam in heel Europa algemeen langs wegbermen, spoordijken en kanaalbermen.

De vruchten worden door veel vogelsoorten gegeten. Maar ook zoogdieren als de vos en de das eten de vruchten.

Wilde zwijnen eten de vruchten en wortels. Herten als de ree en het edelhert eten bladeren, twijgen, en vruchten.

De nectar is een belangrijke voedselbron voor bijen zoals groefbijen, metselbijen, zandbijen en zijdebijen. Sommige bijensoorten nestelen in braamstengels.

De struiken bieden nestgelegenheid aan zangvogels en aan loopvogels als fazanten en patrijzen. Ook bieden ze dekking aan kleine zoogdieren als de veldmuis en het konijn.

De gewone braam kan aangetast worden door roest (Phragmidium violaceum). Deze aantasting is te herkennen door het verschijnen van donkerrode vlekjes aan de bovenzijde van het blad. Aan de onderzijde van het blad verschijnen ook vlekjes, maar dan oranje, bruin of zwart.

De vruchten kunnen aangetast worden door Botrytis cinerea.

De kleine bramenluis (Aphis roborum) komt evenals een aantal andere bladluizen op de plant voor. Het gevolg is onder meer een aantasting van de bladeren en een vermindering van bloei en vruchtopbrengst, die echter ten gevolge van luizen zelden helemaal verdwijnt.

De galmug Lasioptera rubi leidt bij braam tot stengelopzwelling. De galmug Contarinia rubicola heeft de gewone braam als waardplant. Deze soort leidt bij de gewone braam tot bloemvergroeiing: de kelk groeit uit terwijl de bloem klein blijft en de knoppen blijven vaak gesloten.

In Nederland ondersteunt het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit een onderzoek naar de werkzaamheid van verschillende aaltjespreparaten tegen galmijten in framboos (Rubus idaeus) en braam .

Van de braam worden vooral de vruchten gebruikt. Deze worden verwerkt in gelei, jam, likeur, saus, wijn en als garnering op taarten en door ijs.

Van de langzaam gedroogde en gefermenteerde bladeren kan een thee gezet worden tegen diarree. Ook de vruchten hebben een stoppende werking door hun gehalte aan tannine.

De vruchten zijn ook gebruikt als kleurstof voor wol. De jonge scheuten werden gebruikt als basis voor bruine verf.

(tekst: )