De (gewone) brem (Cytisus scoparius, synoniem: Sarothamnus scoparius) is een struik uit de vlinderbloemenfamilie (Fabaceae). De soort lijkt op de aanzienlijk zeldzamere gaspeldoorn, maar heeft geen doorns. De struik kan een hoogte van 2 m bereiken. De takken en twijgen zijn vijfkantig en niet behaard. Wanneer insecten de bloem bezoeken, wordt het stuifmeel op hen afgeschoten. Brem komt zeer algemeen voor, vooral op zandgrond, heidevelden, in duinen en langs spoordijken.

Brem heeft maar weinig bladeren en ze zijn erg klein. De onderste zijn drietallig handvormig samengesteld, de bovenste enkelvoudig. De blaadjes vallen gauw af, maar de takken blijven desalniettemin groen. Brem heeft handvormige samengestelde bladeren

De bloemen zijn goudgeel en ongeveer 2 cm lang. Ze vormen losse trossen. De bloemstelen zijn ongeveer 1 cm lang. De stijl is opgerold. Brem bloeit in mei en juni.

Brem draagt een zwarte peul van 2,5-4 cm lang. Alleen de randen van de peulen zijn behaard, de rest is kaal.

Van de twijgen van brem kunnen bezems gemaakt worden. In het verleden werd de vezel van de plant in tijden van schaarste gebruikt als vervanger van jute.

Brem bevat het giftige sparteïne, dat een stimulerende werking heeft op het hart. In de fytotherapie wordt de plant daarom ook gebruikt bij hartzwakte. Ook wordt brem gebruikt bij lichte reumatische aandoeningen.

De brem is het symbool van het Huis Plantagenet, dat van 1154-1485 over Engeland regeerde. De vader van de eerste koning van dat geslacht, Godfried V van Anjou, droeg in zijn helm altijd een takje brem. De oude Latijnse naam van de plant is planta genista (vergelijk Ginster, het Duitse woord voor brem).

(tekst: , foto: MPF, Wikimedia Commons)