De Gewone rolklaver (Lotus corniculatus var. corniculatus) is een algemeen voorkomende, vaste plant uit de vlinderbloemenfamilie (Leguminosae). De naam rolklaver is aan de plant gegeven vanwege de ronde peulen. Het aantal chromosomen is 2n = 24.

De 5-25 cm hoge plant heeft een bloeiwijze van tot circa zeven gele tot oranje, 15 mm grote bloemen. De bloeiwijze is een scherm. De bloemknop is meestal rood. Niet alle bloemen groeien uit tot zaad. De bloeiperiode loopt van mei tot september met een hoogtepunt in juni. De vrucht is een ronde, circa 4,5 cm lange, gladde peul.

De liggende tot opstijgende stengels zijn niet hol, dit in tegenstelling tot die van de moerasrolklaver. De vaak behaarde, omgekeerd eironde tot ovale bladeren zijn in vijven gegroepeerd, waarbij de onderste twee kleiner zijn en gescheiden van de bovenste drie. De onderste twee bladeren lijken op steunblaadjes, maar zijn dat niet.

De plant lijkt wat op de veldlathyrus (Lathyrus pratensis). De bladeren en bloemen verschillen: de bloemen van de veldlathyrus kleuren niet oranje en de veldlathyrus heeft de bladeren meer in paren staan.

De gewone rolklaver groeit graag op matig voedselrijke grond; de plant komt voor in de duinen en in laag grasland.

De plant komt van nature voor in Eurazië en Noord-Afrika en is geïmporteerd in Noord-Amerika en wordt daar ook voor het winnen van veevoer gebruikt.

De gewone rolklaver is waardplant voor de sint-jansvlinder (Zygaena filipendulae), het icarusblauwtje, boswitje (Leptidea sinapis) en het ernstig bedreigde bruin dikkopje (Erynnis tages). Ook de mi-vlinder, het zwartsprietdikkopje, het klein geaderd witje en het heideblauwtje bezoeken deze plant.

Voor diverse solitaire bijen, zoals de grote harsbij (Anthidium byssinum), kleine wolbij (Anthidium punctatum), het zilveren fluitje (Megachile leachella), de boommetselbij (Osmia parietina) en de goudenslakkenhuisbij (Osmia aurulenta) is deze plant een drachtplant. Ze verzamelen nectar en stuifmeel. Ook bevliegen diverse soorten hommels deze plant, onder andere de steenhommel.

(tekst: )