De mispel (Mespilus germanica), ook wel "wilde mispel"
'Hollandse Mispel', heeft grote bloemen en geeft bruine vruchten.
'Nottingham', klein blijvende struik, geeft kleine bruine vruchten.
'Westerveld', rijkdragend, middelgrote bruine vruchten.

Hybriden van de tweestijlige meidoorn en de mispel worden sinds de middeleeuwen gekweekt en dragen de naam x Crataemespilus grandiflora. Ook wordt de mispel wel geënt op onderstam van de tweestijlige meidoorn.

Het oorsprongsgebied van de mispel ligt rond de Zwarte en de Kaspische Zee; Zuidoost-Bulgarije is de westgrens.
Drieduizend jaar geleden werd de mispel al in de omgeving van de Kaspische Zee (Noord-Iran) aangeplant. De vrucht kwam rond 700 v.Chr. naar Griekenland en rond 200 v.Chr. naar Rome. De mispel is door de Romeinen verder verspreid. Het was een zeer belangrijke vrucht tijdens het Romeinse Keizerrijk en de Middeleeuwen nog voor de introductie van andere fruitsoorten in West-Europa. Ze werd in de Middeleeuwen vooral in Frankrijk en Duitsland aangeplant en in de Nederlanden in kloostertuinen.

De vrucht is nu veel minder algemeen dan vroeger, maar wint momenteel weer iets aan populariteit.

Verspreiding in Nederland: zeldzaam in Twente, in de Achterhoek, in het oostelijk rivierengebied en in Zuid-Limburg. Elders zeer zeldzaam.

Verspreiding in Vlaanderen: vrij zeldzaam in de Leemstreek en de Voerstreek. Elders zeldzaam.

Verspreiding in Wallonië: vrij zeldzaam in het Maasgebied en in Brabant. Elders veel zeldzamer.

Bodem: zonnige tot licht beschaduwde, warme plaatsen op vochtige, matig voedselrijke, kalkarme, zwak zure tot neutrale grond (leem, lemig zand, löss en rivier- of beekzand).

Groeiplaats: struweel; bossen (lichte loofbossen en beekoeverwalbossen), bosranden, houtwallen, heggen, oude boomgaarden en langs holle wegen.

De mispel is een kensoort voor het veldbies-beukenbos (Luzulo luzuloides-Fagetum).

(tekst: , foto: Jules Grandgagnage, Wikimedia Commons)