De schedegeelster (Gagea spathacea) is een bolgewas dat behoort tot de leliefamilie (Liliaceae). Het is een plant van tamelijk vochtige en matig voedselrijke grond in loofbossen en tussen het hakhout. De plant komt van nature voor in de gematigde streken van het noordelijk halfrond. In Nederland komt de plant voor in het oosten van het land. De soort staat op de Nederlandse Rode lijst van planten als zeer zeldzaam en stabiel of toegenomen.

Er wordt aangenomen dat de schedegeelster een hybride is en ontstaan is uit de soortkruising van de bosgeelster met de weidegeelster: Gagea lutea × pratensis.

De plant wordt 10-25 cm hoog en heeft twee peervormige bollen die door een gezamenlijke huid omsloten worden. Ook zijn er vaak broedbolletjes aanwezig.

De twee, tot 1,5 mm brede, grondstandige, lijnvormige bladeren zijn buisvormig en met kleurloze merg gevuld. Het schutblad vormt om de stengel een schede, vandaar de naam schedegeelster.

De schedegeelster bloeit in april en mei met meestal één tot drie (zelden tot vijf), gele bloemen. De bloemdekbladen hebben een stompe of samengetrokken top. De bloemstelen en bloemdekbladen zijn kaal. De bloeiwijze is een schijnscherm.

De vrucht is een doosvrucht. Meestal worden er geen zaden gevormd. Het zaad heeft een mierenbroodje en wordt daardoor door mieren verspreid.

(tekst: , foto: Fabelfroh, Wikimedia Commons)