Het gewoon sneeuwklokje (Galanthus nivalis) is een bolgewas uit de narcisfamilie (Amaryllidaceae).
Het is een algemeen voorkomende stinsenplant, die ook veel wordt aangeplant, en dan verwildert. De plant is afkomstig uit Zuid-Europa en is in Nederland sinds de achttiende eeuw ingeburgerd.

De geslachtsnaam Galanthus is een samenstelling van Oudgrieks ???a, gala (melk) en ?????, anthos (bloem), nivalis betekent: in of bij de sneeuw groeiend.

Gewone sneeuwklokjes kunnen tot 20 cm hoog worden; de bollen zijn 1,5 tot 2,5 cm. groot. De bloemen hebben elk een eigen bloemstengel en hangen van de top van deze stengel naar beneden (een knikkende bloem).

De planten groeien vaak in pollen.

Meestal met twee blauwachtig groene, lijnvormige bladeren. De jonge bladeren zijn vlak en worden half zo klein als de volwassen bladeren van 1,4 - 1,8 cm breed.

Sneeuwklokjes bloeien in februari en maart, soms in april. De planten zijn tweeslachtig (een bloem heeft zowel mannelijke als vrouwelijke geslachtsorganen). Elke bloeistengel draagt vroeg in het voorjaar één knikkende bloem. De bloem van het gewoon sneeuwklokje heeft zes bloemdekbladeren. De buitenste drie bloembladen zijn wit, langwerpig en 1,4-1,8 cm lang. De binnenste drie zijn half zo lang, omgekeerd hartvormig-eirond, uitgerand en met een groene vlek aan de top. Aan de binnenkant ziet men groene hoogtestrepen. De stijl is priemvormig met een niet gedeelde stempel.

De bloem lijkt wit doch is feitelijk kleurloos. Een fijngeknepen bloemblad blijkt glashelder te zijn, doordat de luchtbelletjes tussen de bladcellen dan weggeperst zijn. Het is deze lucht die het invallende licht in alle richtingen weerkaatst, waardoor het als wit wordt waargenomen.

Sneeuwklokjes zijn bloeiend te vinden van januari tot in april. De bloei vroeg in het jaar lijkt ongunstig voor insectenbezoek en dus voor kruisbestuiving, maar het blijkt niet onmogelijk. Honingbijen en hommels halen bij gunstig weer al vanaf februari uit de sneeuwklokjes een licht oranjekleurig stuifmeel en zelfs een kleine hoeveelheid nectar.

Bloemformule van Sneeuwklokje (Galanthus): <big></big> P3+3 A3+3 G

De doosvrucht van het gewoon sneeuwklokje is eivormig en vlezig. Eenzaadlobbig (kiemend met één kiemblaadje).

De zaden worden door mieren versleept, omdat er een mierenbroodje aan zit. Maar de veruit belangrijkste vorm van vermeerdering gaat via de ongeslachtelijke voortplanting: de vermeerdering van de bollen. Hieruit slaat de plant heel snel en gemakkelijk op. Waar zij eenmaal groeit kan zij zich gemakkelijk handhaven. Mogelijk treedt er in de Benelux soms ook vruchtzetting op. In Midden- en Zuid-Europa vliegen zo vroeg in het jaar mogelijk meer insecten vanwege de hogere temperaturen en zou er wel vruchtzetting kunnen optreden.

Gewoon sneeuwklokje is een vaste plant, die zich vooral voortplant door bolletjes. De plant bloeit vroeg in het voorjaar - in februari of maart.

Bodem: Licht beschaduwde of soms zonnige plaatsen op vochtige, matig voedselrijke tot voedselrijke, zwak zure tot iets kalkhoudende, humeuze grond (klei, leem, zavel, laagveen en zand).

Groeiplaats: Bossen (loofbossen, landgoedbossen, parkbossen en beek- en rivierbegeleidende loofbossen), hakhout, boomgaarden, hagen, struwelen, tuinen (o.a. oude tuinen en boerentuintjes), grasland, waterkanten (beekoevers) en dijken.

Oorspronkelijk uit Zuidwest-Azië, Zuidoost-, Zuid- en Midden-Europa, westelijk tot in Noordwest-Spanje, noordelijk tot in Normandië (Frankrijk).

Nederland: vrij algemeen als stinsenplant.

Vlaanderen: vrij zeldzaam (al sinds lang) ingeburgerd, maar plaatselijk zeer zeldzaam of ontbrekend.

Wallonië: vrij zeldzaam tot zeldzaam, maar (vrijwel) niet in de Ardennen.

Het sneeuwklokje is een kensoort voor het onderverbond Ulmenion carpinifoliae van het verbond van els en gewone vogelkers (Alno-padion).

(tekst: )